Rechtszaak afstandsmoeders
Ellen Venhuizen stond op haar zestiende haar dochter af. ‘Levenslange ontwrichting’
Ellen Venhuizen (66) moest op haar zestiende ‘vrijwillig’ afstand doen van haar dochter.
Op haar zestiende stond Ellen Venhuizen haar dochter af. Vrijdag zat ze in het gerechtshof in Den Haag, waar het hoger beroep dient in de zaak van afstandsmoeders tegen de staat.

Susan Wichgers 29 november 2024
Ze was zestien toen ze beviel van haar dochter. Ellen Venhuizen, nu 66, had net drie maanden kunnen wennen aan het idee. Pas na zes maanden ontdekte ze dat ze zwanger was van haar vakantievriendje.
“De paniek brak meteen uit”, herinnert Venhuizen zich van dat moment in 1974. “Maatschappelijk werk ingeschakeld, ik werd boven op mijn kamer neergezet en wist nergens van.” Een paar dagen later was er een plek voor haar geregeld waar ze haar zwangerschap in het diepste geheim kon uitzitten: Huize de Bocht in Goirle, een opvanghuis voor ongehuwde zwangere vrouwen. 

Alsof er niks gebeurd was
Ze zat er tot tien dagen na de bevalling. Daarna ging ze terug naar school. Met een buik die nog een recente zwangerschap verraadde, moest ze doen alsof er niks gebeurd was. Zelf wilde Venhuizen haar kind houden. “Maar mijn moeder zei: ik kan er niet nog een kind bij hebben. Er leek geen enkele mogelijkheid te zijn om het te houden. Ik kon nergens naartoe. Ik wist niet dat er een sociale dienst was waar je geld van kon krijgen en ook niet wat voor hulp er mogelijk was. Dat is me allemaal niet verteld, terwijl dat heel belangrijk is in je beslissing.”

Uiteindelijk deed ze ‘vrijwillig’ afstand van haar kind. Maar kun je van vrijwilligheid spreken als je niet over alle informatie beschikt? Dat vraagt Venhuizen zich tot op de dag van vandaag af.

Tijdgeest
Hoewel ze het ‘heel eng’ vindt, besloot ze onlangs geen geheim meer van haar verhaal te maken. Ze is bestuurslid van stichting De Nederlandse Afstandsmoeder, de belangenbehartiger van de duizenden vrouwen die hetzelfde hebben meegemaakt als Venhuizen.

Deze vrijdag zit ze op de publieke tribune tijdens de rechtszaak van afstandsmoeder Trudy Scheele-Gertsen en Bureau Clara Wichmann, een stichting die optreedt namens een groep afstandsmoeders. Zij vinden dat de Raad voor de Kinderbescherming er actief aan heeft bijgedragen, of in ieder geval niet heeft tegengehouden, dat moeders tegen hun wil afstand hebben gedaan van hun kind.

In 2022 oordeelde de rechter dat dat niet vastgesteld kon worden: de tijdgeest was anders en het was ook niet de taak van de Raad om moeders te adviseren, volgens de uitspraak.

Scheele-Gertsen en Bureau Clara Wichmann lieten het er niet bij zitten en gingen in hoger beroep. Zij weten zich gesteund door VN-rapporteurs, die in september een kritische brief schreven aan de staat over het vonnis.

‘Dossier vol emoties en leed’
Venhuizen vreesde van tevoren dat het niet druk zou worden in het publiek. Veel afstandsmoeders zijn al op leeftijd: de adopties vonden grotendeels plaats tussen 1956 en 1984. Daar komt nog bij dat het te belastend kan zijn om zo’n zaak bij te wonen, zegt Venhuizen. “Sommigen zijn daarna dagen ziek, omdat het zoveel impact op ze heeft.”

Desondanks is het vol op de publieke tribune in de grootste zaal van het Paleis van Justitie in Den Haag. Er zit een tiental afstandsmoeders, sommigen ontmoeten elkaar vandaag voor de eerste keer. Ook is er een aantal ‘afstandskinderen’.

De raadsheer waarschuwt bij aanvang van de zitting: hoewel het een ‘dossier vol emoties en leed’ is, zal de zitting ‘ook over zakelijke, formeel juridische punten’ gaan. “Dat kan zakelijk, afstandelijk en zelfs kil overkomen, maar dat is onvermijdelijk.”

Eerherstel voor de moeders
Volgens de advocaten van Bureau Clara Wichmann is het de moeders in deze zaak vooral te doen om erkenning. De staat bagatelliseert de verklaringen van de moeders, stellen de advocaten, terwijl alle verklaringen volgens hen eenzelfde patroon tonen: vrouwen werden overgeleverd aan de druk om hun kind af te staan.

Na de raadslieden krijgt Trudy Scheele-Gertsen zelf het woord. Ze had destijds geen vrije wil, zegt ze, en vraagt om ‘eerherstel’ voor haar en de andere moeders. “In isolement, waarin ik noodgedwongen werd geplaatst, bestond geen enkele mogelijkheid om kennis te vergaren over rechten en plichten. Dat werd mij niet aangeboden, zelfs onthouden.”

‘Levenslange ontwrichting’
Haar woorden kunnen rekenen op instemmend geknik en tranen bij de moeders in het publiek. Nog drie andere moeders krijgen het woord. “Afstand doen van een kind betekent een levenslange ontwrichting”, zegt een van hen. “Bedenk even dat je een reclame op tv ziet over Moederdag. Ieder jaar denk ik: waar zijn mijn bloemen?”

De verklaringen van de moeders staan in schril contrast met het zakelijke verweer van de staat. Die vindt een juridische procedure niet de juiste weg, en verwijst naar het onderzoek van de commissie-De Winter waarvan het verslag komend jaar wordt verwacht.

Ook blijft de staat bij eerdere argumenten: de zaak is verjaard en kan toegeschreven worden aan de tijdgeest. “In alle processtukken klinkt door dat zij naar het verleden kijken met de kennis en opvattingen van nu”, zegt de advocaat over de tegenpartij. Daarbij was het volgens de advocaat niet de taak van de Raad van de Kinderbescherming maar van particuliere instellingen om ongehuwde moeders van informatie te voorzien.

Of Venhuizen en de andere afstandsmoeders de erkenning krijgen waar ze op hopen, blijft voorlopig de vraag. Het gerechtshof neemt de tijd om na te denken: de uitspraak is op 11 maart.